vrijdag 23 september 2016 /

Over creatief schrijven

Eerst vrij laten stromen, dan indammen

Sinds ik in 1981 naar de School voor de Journalistiek ben gegaan, heb ik geschreven, dag in, dag uit. Eind jaren tachtig heb ik korte tijd op de kunstacademie gezeten, maar dat stimuleerde me juist om weer te gaan schrijven, over beeldende kunst natuurlijk, voor een tijdschrift, en later ook over jeugdtheater. Ik wilde poëtisch schrijven, en dus nam ik gedichten als voorbeeld, ik keek naar het ritme, de klank. En ik bestudeerde de persoonlijke reportages van Adriaan van Dis, zijn reisje naar een bonbonfabriek bijvoorbeeld. Dat artikel kan ik in geen enkel archief terugvinden, daarom citeer ik een stukje Rudy Kousbroek, met wie ik me ook verwant voel, uit De aaibaarheidsfactor: ‘Zijn vogels aaibaar? Het is waar dat bv. papegaaien zich op de schedel laten krabben, en dit zonder twijfel tot hun tevredenheid, zoals afgeleid kan worden uit de omstandigheid dat zij niet zelden tot deze operatie het initiatief nemen of hun bereidheid laten blijken. In op de kop krabben kunnen minder veeleisende geesten een vorm van aaien willen zien, maar zoveel is zeker, dat het gevederde volk in het algemeen aan aaien weinig boodschap heeft.’ De combinatie van vormelijk taalgebruik, wetenschappelijke formulering, bijzinnen en botte conclusie vind ik nog steeds onweerstaanbaar. Carel Peeters schreef in 1986 hoe Kousbroek vindt dat een schrijver moet omgaan met emoties: ‘Een schrijver die de kraan openzet, kan alleen nog maar aan dweilen denken; er is een ingenieur voor nodig die een kunstwerk bedenkt om het in te dammen. (…)Dus: niet Vinkenoog, maar Nabokov.’ Helaas, ik was geen Vinkenoog en geen Kousbroek: in mijn werk hoefden mijn emoties niet ingedamd te worden want ze waren afwezig.

In 1981 was ik extreem verlegen en ging toch een journalistieke opleiding volgen. Ik vond mezelf ook nog eens onbeschrijflijk dom, durfde nauwelijks mijn mening te geven, deel te nemen aan een gesprek, mensen te bellen. De opleiding was dan ook een opgave, hoewel de docenten te spreken waren over mijn werk. Ik heb het gehaald dankzij de steun van een medestudent. Daarna begon het echte leven, met het schrijven als broodwinning. Eind jaren negentig ging ik freelancen. Langzamerhand kreeg ik meer zelfvertrouwen. Ik schreef over de gevoelens, gedachten en ervaringen van anderen en bleef zelf onzichtbaar. Toen kwam ik bij Dactylus, omdat ik docent creatief schrijven wilde worden.


Bij creatief schrijven kun je er niet aan ontsnappen: je moet je gevoelens en geheime gedachten de ruimte geven en ze durven delen. Hoe zou je anders gedichten kunnen schrijven, fantaseren over personages, een gekke wending in een verhaal kunnen bedenken? Vanaf de eerste les heb ik me in het schrijven gegooid. Ik werd er blij van. Wislawa Szymborska vond ik al een fantastische dichter sinds ik Allegro ma non troppo las: ‘Leven – zeg ik – je bent mooi,/je had niet rijker kunnen zijn,/niet mieriger of meer bemereld,/niet kikkeriger of pittiger.’ Het gedicht eindigt met ‘Ik trek het leven aan een blaadje:/Is het blijven staan? Ben ik gehoord?/Heeft het eventjes, één keertje maar, vergeten waar het heen wil gaan?’ Bij Dactylus heb ik geleerd hoe je een meesterwerk kunt imiteren door enerzijds je gedachten en fantasieën naar boven te trekken en anderzijds het voorbeeld te bestuderen. Ik zie nu dat de laatste strofe van Allegro ma non troppo afwijkt van de zeven ervoor. Het ritme is anders en er worden vragen gesteld, het lijkt wat meer een liedje en de strofe komt wat traditioneler op me over dan de rest. Voor de opleiding bij Dactylus zou ik daar niet zo bij stilstaan. Ik zou ook nooit gedacht hebben dat ik een gedicht kon schrijven. Nu is poëzie niet zozeer toegankelijk maar wel meer benaderbaar geworden. Ik kan er wat langer over denken, vragen stellen. Ik vond het heerlijk om mijn eigen versie van Gesprek met een steen van Szymborska te maken. Met behulp van het vrije schrijven van Natalie Goldberg kon ik associëren, het voorbeeld gaf me houvast. Na het imiteren zou ik graag doorgaan naar de volgende ronde: aemulatio. Krankzinnig natuurlijk, wanneer je Szymborska daarbij als voorbeeld neemt. En toch lijkt het me een goed streven. Ik beraad me nog op de eerstvolgende schrijfcursus waarvoor ik me aanmeld.

Bij Dactylus heb ik dingen gedaan waar ik blij van werd en soms ben ik bevestigd in wat ik niet wil: columns schrijven bijvoorbeeld. Meningen kunnen hilarisch en belangrijk zijn en ik ben niet bang om mijn mening te geven, als dat moet. Maar wat is de waarde van het keihard opschrijven van hoogst persoonlijke meningen in een column? Morgen zie, hoor, of ervaar je iets waardoor je van mening verandert, en wat is die column dan nog waard?
Dat ik weer nadenk over wat schrijven voor mij betekent, hoe ik wil en kan schrijven, heb ik aan Dactylus te danken. Ik heb geleerd om op een nieuwe manier materiaal te verzamelen en om mijn gevoelens meer ruimte te geven. Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust geworden dat ik meer een Rudy Kousbroek wil zijn dan een Simon Vinkenoog. In een gedicht of verhaal wil ik de ingenieur zijn die het schuimende water met geweld door het kanaal duwt of het zachtjes aan de groene oever laat knabbelen.